We zijn hard aan het werk voor jou.

In de tussentijd hieronder een leuk verhaal.

De zon was net onder toen Lotte het kleine café aan de gracht binnenstapte, haar jas half open zodat de avondlucht haar huid kon kietelen. Aan de bar zat een man met een scheve glimlach en ogen die leken te lachen voordat zijn mond dat deed. Hij zwaaide haar toe alsof zij de hoofdprijs was van een loterij die alleen zijn hart had uitgegeven.

“Kan ik je helpen kiezen?” vroeg hij, zijn stem laag genoeg om geheimen te bewaren. Lotte zette haar tas neer en keek hem aan alsof ze een mysterieboek van de verkeerde kant had opengeslagen.

“Dat hangt ervan af,” zei ze, “wat staat er op jouw favoriete hoofdstuk?” Ze liet de suggestie hangen, een speels plofje in de ruimte tussen hen.

Hij tilde zijn glas en deed alsof hij een toost uitbracht op iets subliems. “Op momenten waarop koffie verandert in champagne en gesprekken in samenzweringen,” zei hij. “En op mensen die durven te beginnen.”

“Dan proost ik op durf,” antwoordde Lotte, en ze raakte kort zijn vingertoppen aan toen ze haar glas hief — een aanraking die precies lang genoeg was om te laten merken dat het geen vergissing was.

Ze gingen aan een tafeltje zitten dat precies twee stoelen van elkaar verwijderd was: genoeg om ruimte te bewaren, te weinig om afstand te houden. Het gesprek kronkelde van onschuldige trivia — welke stad het beste is om middernacht te verdwalen — naar kleine plagen: wie het lef had om een blik eerder te laten vallen, en wie meteen zou toegeven.

“Vertel me iets stout dat je nog niet tegen strangers hebt gezegd,” daagde hij haar. Zijn ogen hielden een belofte in, niet precies gemaakt van woorden maar van verwachting.

Lotte leunde voorover, haar lippen dicht bij zijn oor, en fluisterde: “Dat ik een lijstje heb van kamers waarin ik ooit wil dansen — niet alleen kamers, maar mensen. En dat jouw naam bovenaan staat sinds ik je vanavond zag.” Haar adem streek langs zijn huid en liet een spoor van ondeugd achter.

Hij lachte, een geluid dat hunkering en waardering tegelijk was. “Dat is gedurfd,” zei hij, “en gevaarlijk: iemand met zo’n lijst heeft een plan.” Hij schreef met zijn vinger onzichtbare cijfers in de lucht en bood haar zijn hand. “Zal ik me aanmelden als eerste kandidaat?”

“Alleen als je beloofd dat je kunt dansen zonder muziek, en kunt fluisteren zonder woorden,” antwoordde ze. Zijn hand was warm, zijn vingers speelden alsof ze een ladderspel naar beloning klommen.

Ze wandelden later weg langs de gracht, hun schaduwen samengesmolten tot één ondeugend silhouet op de kasseien. Af en toe raakten hun ellebogen elkaar aan — een fluistering van contact. Toen hij haar stilhield onder een lantaarn, keek hij haar aan alsof hij de hele nacht wilde stelen.

“Wat is het stoutste dat je ooit gedaan hebt?” vroeg ze.

“Dat vertel ik alleen aan iemand die bereid is mijn volgende avontuur te delen,” zei hij. “Dus… durf je dat aanbod aan te nemen?”

Lotte bijt zacht op haar onderlip en antwoordde met een glimlach die alles beloofde maar niets uitsprak. “Alleen als het avontuur begint met het stelen van een kus,” zei ze. Zij boog voorover; hij ving haar mond in een kus die precies te lang duurde om onschuldig te zijn en precies te kort om te bezweren.

De nacht sloot hen als een deken. Ze spraken verder in halve zinnen en spelden hun flirten in kleine ervaringen: een vluchtige aanraking, een belofte van meer, een afspraak zonder details. Toen ze elkaar gedag zeiden bij haar deur, liet hij haar een kaartje achter met één woord: “Morgen?”

Ze bewaarde het kaartje alsof het een sleutel was — en ergens in haar binnenzak groeide het gevoel dat sommige ontmoetingen niet bedoeld zijn om netjes afgerond te worden. Ze waren bedoeld om te beginnen.

Een week later — hetzelfde café, dezelfde bar, een andere lucht van verwachting — Lotte vond hem tussen de kranten en kopje latte. Deze keer bracht hij een vriend mee: Noor, een vrouw met een zware krullende bos haar en een lach die alles in haar buurt helderder maakte. “Ik dacht dat ik wat getuigen moest meenemen,” zei hij plagend. “Zeker weten dat wat er gebeurt echt is.”

Noor nam meteen de rol van klankbord aan, haar observaties scherp en ondeugend. “Je bent een van die mensen die er aantrekkelijk uitziet terwijl hij ongemakkelijk doet,” zei ze tegen Lotte, alsof ze al jaren wist hoe hun dans zou lopen. Lotte grijnsde. Ze voelde zich gevleid én uitgedaagd.

Die avond werd anders. Het flirten kreeg randen — spelregels werden getest. Ze speelden een onuitgesproken spel: geen telefoonnummers in de eerste drie minuten, geen plannen die langer dan een weekend duurden, geen beloften met woorden als ‘voor altijd’. De regels gaven hun spel spanning, maakten elk woord zuurderzoet.

Na een paar dates begon Lotte te ontdekken dat hij, die zichzelf voorstelde als Tobias, meer lagen had dan zijn glimlach. Hij werkte in een klein antiquariaat en had een voorkeur voor oude, slecht-behandelde boeken — de soort waarin iemand met tedere handen zijn vingerafdruk achterliet op de rand van een pagina. Zijn stem klonk anders bij zonsopkomst, zachter, alsof hij fluisterde naar objecten met herinneringen.

Op een zaterdagavond nodigde hij Lotte en Noor uit in dat antiquariaat, na sluitingstijd. De winkel rook naar stof en sinaasappelthee, en het licht van enkele kaarsen lag op rijen van romans als zachte beloftes. “Als jij danst met boeken, dans ik tussen hun bladzijden,” zei hij, en zette een playlist aan met vinylmuziek die leek alsof het uit een andere tijd gleed.

Lotte danste daar tussen kaarten en kaartenbakken, haar handen soms rustend op een kaft, soms in de lucht, en zij voelde hoe iets veranderde: het spel werd intiem. Ze leerde zijn contouren kennen — de manier waarop hij zijn kin naar beneden kantelde als hij nadacht, hoe zijn handen kleine gebruiken hadden die hij niet probeerde te verbergen. Hij ontdekte haar ritmes: haar neiging om haar woorden te versieren met een onverwachte opmerking, haar gewoonte om naar haar nagels te kijken als ze eerlijk was.

Het werd lente. Hun dates woonden vaker in de schemering van de stad: picknicks op zolderdaken, stiekeme bioscoopbezoeken bij een festival waar ze elkaars handen vasthielden alsof ze elkaar zouden verliezen tussen de mensenmassa. Soms, op dagen dat de zon scheen maar de lucht koel was, werden ze brutaal: ze stalden elkaar kussen in vergeten hoekjes van de bibliotheek, fluisterden provocerende beloftes op trappenhuizen, en schreven elkaars namen in natte condens op busramen.

Noor groeide van getuige tot bondgenoot. Ze regelde kleine rebellieën: een vals examen waarvoor Tobias zich zogenaamd zou inzetten, een brief die op Lotte’s deurmat verscheen met alleen de zin “Kom om middernacht”, of een doosje chocola met een briefje waarop stond: “Voor de nacht dat je zei dat je kon dansen zonder muziek.” Haar rol was vaak die van duwtje: zij gaf het laatste zetje als de ondeugende plannen in het echte leven verstrikt dreigden te raken.

Maar niet alles bleef licht als schuim. Op een avond, na een gesprek dat te eerlijk en te kwetsbaar werd, trok Tobias zich terug. Hij verdwenen voor een paar dagen in zijn antiquariaat, en niemand kreeg hem te pakken. Lotte wachtte. In eerste instantie stuurde ze twee korte berichten — ondeugend, licht — maar toen zijn stilte bleef, veranderde haar ongeduld in iets anders: zorg. Ze bezocht het winkeltje zonder aankondiging en vond hem tussen stapels boeken, zijn handen bedekt met stof, zijn ogen vermoeid.

“Waarom ben je zo plotseling weggegaan?” vroeg ze zonder veel emotie te verbergen.

Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht, en toen hij ze weghaalde, zag ze een jonge man met een verstrooide, bijna schamele blik. “Ik dacht dat ik niet verdiende wat je me gaf,” zei hij zacht. “Dat ik niet de man ben die naast iemand als jij hoort te staan. Dat ik teveel uit het verleden sleep.”

Hij vertelde haar over een ex die hem had gebruikt voor redenen die hem hadden gemaakt voorzichtiger; over een harde periode waarin hij boeken verloor door verhuizingen en persoonlijke tegenslagen; over de angst om opnieuw te falen. Lotte luisterde. Haar flirten had altijd een rand van lichtheid gehad, maar hier was ruimte voor zachtheid.

In plaats van hem af te wijzen, nam ze een stap dichterbij en legde haar hand op de zijne, niet in een spel, maar als houvast. “Iedereen sleept iets,” zei ze. “Soms zijn dat dozen vol boeken, soms zijn het volgeplakte randen. Maar het is jouw plek om ze te dragen. En als je wilt, help ik je met die dozen.”

Die nacht viel er iets tussen hen dat zachter was dan hun begin: vertrouwen. Het veranderde hun spel niet door het te doden, maar door het te verdiepen. Hun flirten kreeg nu ook lagen van troost, van het durven delen van onzekerheden als een nieuw soort ondeugd.

De zomer bracht een kort avontuur naar een stad waar niemand hen kende. Ze namen de trein, en lieten hun telefoon uit — een pact van anonimiteit. Daar, op smalle straatjes met kleuren die te fel leken voor hun herinnering, speelden ze hun oude spel: stelen van elkaars aandacht, het uitwisselen van kleine uitdagingen. Op een avond stond Tobias op een brug en bood Lotte een kleine glazen pot met daarin een briefje: “Open bij volle maan.” Ze wilde het meteen doen, maar hij hield haar stil met een vinger op haar lip.

“Dat is de belofte van morgen,” zei hij. “Soms is het spannendste deel het wachten.”

Ze wachtte. Die nacht, onder een hemel vol sterren die eruit zagen als vergeten knoopjes van licht, kuste hij haar zoals hij niets anders had gekust — langzaam, teder, alsof hij iets koesterde in de aanraking. Toen ze het potje opende bij volle maan, vond ze binnenin een klein gedicht en een treinkaartje naar een onbekende stad. “Weer weglopen?” vroeg ze.

“Weglopen samen,” zei hij.

Hun relatie bleef een mix van speelsheid en diepgang. Ze maakten elkaar wakker met plagerige sms’jes, gaven elkaar verrassingen van kleine momenten, en bouwden tradities: zondagochtenden werden voor lange ontbijten en slechte crosswords; dinsdagen waren voor het delen van een hoofdstuk uit een boek dat ze deelde; en elk kwartaal trokken ze een plek uit Tobias’ boekendoos waar ze nooit eerder was geweest.

Toch bleef er altijd ruimte voor het ondeugende. Op een koude novemberavond, in een museum waar ze mochten zwijgen maar niet aanraken, fluisterde Lotte in zijn oor: “Wil je weten wat het stoutste is dat ik nu kan doen?” Zijn interesse was onmiddellijk gewekt. “Nee, vertel het me niet — laat het gebeuren,” zei hij. Ze nam hem bij de hand en leidde hem naar een verlaten zaal, waar de echo van hun voeten hun publiek was.

Daar, onder het alziende oog van een eeuwenoud schilderij, begonnen ze te dansen op een ritme dat alleen zij leken te horen. Haar handen vonden de achterkant van zijn nek, zijn armen trokken haar dichter. Toen drukte ze een kleine, stiekeme kus op zijn hals — één die rook naar museumstof en wijn — en hij antwoordde door haar weer op te tillen alsof zij licht als een blad was. Een bewaker keek even op, maar lachte toen zacht en negeerde hen; sommige ondeugden zijn onschuldig genoeg om genade te vinden.

Jaren later, toen de eerste lijnen om hun ogen kwamen en hun lijstjes langer waren geworden met gedeelde herinneringen, lazen ze soms terug in die potjes en kaartjes die ze hadden bewaard. Ze vonden opgeraapte treinkaartjes, een beetje vergeeld, en notities met plagerige beloften. De spanning van het begin had plaatsgemaakt voor iets dat nog gevaarlijker was: diepgewortelde gewoonte die niet saai was, maar veilig. Ze konden elkaar nog altijd uitlokken met een schalkse opmerking over een oude dans, en soms, in de late nacht, hielden ze elkaars handen en fluisterden hun eerste regels tegen elkaar zoals gebeden.

Op hun tiende huwelijksdag nam Tobias Lotte terug naar het antiquariaat. De winkel was nu een beetje groter; ze hadden samen boeken gered, klanten geholpen en soms brieven geschreven aan mensen die geen contact meer hadden. Hij had het potje en het kaartje bewaard, en na het diner pakte hij een ingelijste pagina uit een boek dat hun hele verhaal leek te bevatten: een hoofdstuk over welkom heten. “Je zei ooit dat ik naam op je lijst stond,” zei hij. “Ik heb veel van die lijst gezien. Jij bent er altijd nog. Wil je nog een keer op de eerste plaats staan, deze keer officieel?”

Zijn vraag was niet luid, maar de stilte die volgde was gevuld met hun gedeelde ondeugende herinneringen, de kleine beloftes en het vertrouwen dat zich had opgehoopt als stof op boeken — zichtbaar, gekoesterd. Ze zei ja zonder woorden, met een kus die even speels als beladen was.

Het verhaal eindigt niet met een vaste notitie. Het blijft verder gaan in de kleine handelingen: in het laten liggen van kaartjes, het schrijven van gedichtjes op servetten, het blijven kiezen om te dansen zonder muziek. De stoutheid die hen had samengebracht, veranderde niet in alledaagsheid; het vooroordeel raakte verzacht en kreeg diepgang — het werd liefde die zowel ondeugend als wijs was.

Tot snel.